Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0003

Datum uitspraak2007-07-10
Datum gepubliceerd2007-07-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3904 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag terecht buiten behandeling gesteld: de gevraagde gegevens zijn niet vóór het verstrijken van de vergunde hersteltermijn aan het College verstrekt.


Uitspraak

06/3904 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [A. te B.] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2006, 05/4071 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 10 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2007. Voor appellant is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft op 24 maart 2005 een aanvraag ingediend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College appellant bij brief van 5 april 2005 verzocht de complete aanvraagset die appellant op 24 maart 2005 was toegezonden (inclusief de gevraagde papieren/bescheiden) vóór 12 april 2005 in te leveren. Bij besluit van 13 april 2005 heeft het College de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet tijdig alle gevraagde gegevens had verstrekt. Het ging daarbij met name nog om bank- en giroafschriften, de bewonersverklaring ter zake van zijn nieuwe adres, de CWI-inschrijving en een overzicht van zijn sollicitatie-activiteiten. Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het College het tegen het besluit van 13 april 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 26 juli 2005 ingediende beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De Raad stelt vast dat appellant de gevraagde gegevens, die onmiskenbaar van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand, niet vóór het verstrijken van de vergunde hersteltermijn op 12 april 2005 aan het College heeft verstrekt. Naar het oordeel van de Raad moet appellant ten tijde in geding redelijkerwijs in staat zijn geweest om over de gevraagde gegevens te beschikken en deze tijdig over te leggen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat niet om verlenging van de gegeven hersteltermijn is verzocht. Dat Raster ter zake van de aanvraag als officieel behartiger van de belangen van appellant moet worden aangemerkt is de Raad overigens niet gebleken. Gelet op het vorenstaande moet dan ook worden geoordeeld dat het College bevoegd was om de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) S. van Ommen. EK0407